Voorwaarden authentieke hadieth

Ustaadh Bilal Abu Yunus

Voorwaarden authentieke ḥadīeth

In de ḥadīethverzameling van imām Mālik, al-Muwaṭṭa’, staat de volgende overlevering:

عَنْ نَافِعٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عُمَرَ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ: الَّذِي تَفُوتُهُ صَلَاةُ الْعَصْرِ كَأَنَّمَا وُتِرَ أَهْلَهُ وَمَالَهُ.‏

“Overgeleverd van Nāfi‘, die heeft overgeleverd van Ibn ‘Umar dat de Boodschapper van Allah ﷺ zei: ‘Voor wie het ‘aṣr-gebed mist is het net alsof hij zijn familie en bezittingen heeft verloren.’”

Dit is een authentieke overlevering. De vraag is nu: wanneer geleerden naar de ketting en tekst van deze ḥadīeth kijken, hoe weten ze dat deze ḥadīeth authentiek is? Dit weten ze na het kijken naar vier zaken:

1 en 2. De personen in de ketting zijn (1) vrome en (2) nauwkeurige overleveraars

Een overleveraar is dus betrouwbaar wanneer hij vroom en nauwkeurig is. Oftewel:

  • 1. Vroom houdt in dat de overleveraar niet een zondaar of een leugenaar is.
  • 2. Nauwkeurig betekent dat de overleveraar zorgvuldig is in het overdragen van informatie. Hij maakt daarin geen (of zelden) fouten.

Hoe komen we erachter of een persoon betrouwbaar is?

Er zijn verschillende manieren. Dit kan men onder andere weten door terug te keren naar de vroegere boeken waarin getuigenissen en (mis)prijzingen staan van verschillende grote ḥadīethgeleerden. Wellicht staan we in de toekomst stil bij de verschillende boeken en biografieën die geschreven zijn over overleveraars.

3. De ketting moet onafgebroken zijn

Met andere woorden: de personen in de ketting hebben deze ḥadīeth van elkaar overgeleverd, van persoon tot persoon. Zonder een onderbreking in de ketting.

Als, bijvoorbeeld, imām Aḥmad zou zeggen: “Abū Bakr رضي الله عنه zei: …”, dan is er sprake van een gebroken ketting. Imām Aḥmad heeft Abū Bakr namelijk nooit ontmoet; wij weten nu niet wie de tussenpersonen zijn tussen Abū Bakr en imām Aḥmad en kunnen dus niet vaststellen dat alle personen tussen hen betrouwbaar zijn.

4. Er is geen verzwakkende ‘illah in de ḥadīeth

Met ‘illah wordt een defect bedoeld dat een ḥadīeth zwak maakt. Dit kunnen verschillende defecten zijn, in zowel de ketting als de tekst van de ḥadīeth. Dit kan een zichtbaar defect zijn, maar ook een verborgen defect.

Voorbeelden van defecten:

  • Een ḥadīeth kan shaadh zijn: dit houdt in dat er een bepaalde afwijking in de ketting of tekst te vinden is die in andere overleveringen van dezelfde gebeurtenis niet genoemd is. Daarom is het belangrijk om stil te staan bij de verschillende overleveringen over een gebeurtenis.

  • Een ander voorbeeld: soms is een persoon vroom en nauwkeurig, maar hebben geleerden aangegeven dat als die persoon van een specifieke persoon overlevert, dat deze specifieke overleveringen van hem zwak zijn. Zo heeft imām Aḥmad bijvoorbeeld over Dja‘far ibn Burqān gezegd dat hij nauwkeurig is in de overleveringen van Maymūn en Yazīd al-Aṣam, maar niet in het overleveren van az-Zuhrī (zie Sharḥ ‘Ilal at-Tirmidhī).

Een defect kan moeilijk te herkennen zijn. De vroegere ḥadīethgeleerden waren echter goed in het herkennen van defecten. Denk aan imāms als:

  • ʿAlī ibn al-Madīnī
  • Abū Ḥātim ar-Rāzī
  • Abū Zurʿah ar-Rāzī
  • Aḥmad ibn Ḥanbal
  • en anderen

Er zijn nog steeds boeken van de geleerden van vroeger waarin zij de defecten van verschillende aḥādīeth aantonen.

Dit alles toont aan dat we niet zomaar zelf even kunnen oordelen over de kettingen van overleveringen. We dienen terug te keren naar de geleerden, in het specifiek de geleerden van de vroege generaties en degenen die hun methodiek volgen.


Praktijkvoorbeeld

Terugkomend op de ḥadīeth aan het begin van de post:

De ketting van deze ḥadīeth bestaat uit vrome, nauwkeurige personen:

  • Mālik ibn Anas
  • Nāfi‘
  • Ibn ‘Umar رضي الله عنهما

Deze ketting wordt door de ḥadīethgeleerden ook wel “de gouden ketting” genoemd, vanwege de hoge graad van sterkte en betrouwbaarheid van deze ketting. Deze ḥadīeth staat ook in Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, het meest authentieke boek na de Qor’ān.

Na imām Mālik zijn er slechts twee personen in de ketting:

  • Nāfi‘: hij was een leraar van imām Mālik en heeft kennis genomen van de metgezel Ibn ‘Umar.
  • Ibn ‘Umar رضي الله عنهما: de edele metgezel. De metgezellen hebben geen prijzingen nodig van de vroegere geleerden, zij zijn al geprezen door Allah سبحانه وتعالى in de Qor’ān en door de profeet ﷺ.

De drie personen in deze ketting zijn dus vrome, betrouwbare personen. Verder zijn er geen defecten in de overlevering. Daarom heeft al-Bukhārī deze ḥadīeth ook opgenomen in zijn authentieke ḥadīethverzameling:

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، قَالَ: أَخْبَرَنَا مَالِكٌ، عَنْ نَافِعٍ، عَنِ ابْنِ عُمَرَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَال: الَّذِي تَفُوتُهُ صَلاَةُ الْعَصْرِ كَأَنَّمَا وُتِرَ أَهْلَهُ وَمَالَهُ.‏

[al-Bukhārī zei:] “‘ʿAbdullāh ibn Yūsuf vertelde ons: ‘Mālik heeft ons bericht dat Nāfi‘ heeft overgeleverd van Ibn ‘Umar dat de Boodschapper van Allah ﷺ zei: ‘Voor wie het ‘aṣr-gebed mist is het net alsof hij zijn familie en bezittingen heeft verloren.’”

In zijn Ṣaḥīḥ levert hij over van ʿAbdullāh ibn Yūsuf, die hem vertelde dat hij van imām Mālik heeft gehoord dat Nāfi‘ de overlevering gehoord heeft van Ibn ‘Umar. We hebben hier dus te maken met dezelfde overlevering, maar een iets langere ketting met een extra tussenpersoon: ʿAbdullāh ibn Yūsuf. Deze Ibn Yūsuf is geprezen door geleerden als:

  • Yaḥyā ibn Maʿīn (een belangrijke geleerde als het gaat om de prijzingen en misprijzingen van overleveraars)
  • Abū Ḥātim ar-Rāzī (zie al-Jarḥ wa at-Taʿdīl van Ibn Abī Ḥātim)

Samengevat

Een ḥadīeth is authentiek (ṣaḥīḥ) als hij is overgeleverd met:

  • een onafgebroken ketting
  • met betrouwbare personen (vroom & nauwkeurig)
  • zonder een defect in de ketting of de tekst

Wanneer een overlevering niet voldoet aan alle voorwaarden, dan is deze zwak (ḍaʿīf).

En nogmaals: het oordelen over de kettingen van overleveringen is niet een simpele zaak en er komt veel bij kijken. Daarom dienen we terug te keren naar de geleerden, in het specifiek de geleerden van de vroege generaties en degenen die hun methodiek volgen.

Geschreven door Ustādh Bilāl Abū Yūnus